De jonge Conscience op de Groenenhoek (Jan de Laet)

Prosper de Haulleville (1830-1898), de hoofdredacteur van de Revue Générale, vroeg na het overlijden van Conscience aan Jan Alfried de Laet om een aantal herinneringen aan de schrijver, met wie hij meer dan een halve eeuw bevriend was, te delen met de lezers van zijn tijdschrift. De oorspronkelijke tekst, in de vorm van een brief aan Haulleville, is in het Frans, en wordt hier in vertaling aangeboden. Het inleidende gedeelte heb ik weggelaten. Waar het me nuttig leek heb ik voetnoten toegevoegd.

[Uit: Revue Générale, jg. 1883, p. 577-581]

Hoewel alle biografieën over Conscience – en tot mijn grote spijt kan ik de beste niet uitsluiten – enkele ernstige onnauwkeurigheden en vele hiaten bevatten, geloof ik dat de carrière van mijn oude vriend voldoende bekend is om niet te sprokkelen op een veld waar de oogst al is binnengehaald.

Ik zal het daarom alleen hebben over de bekende feiten voor zover het voor mij onmogelijk is om ze te vermijden bij het schetsen van een psychologische portret dat van hem nog nooit gemaakt is. Ik zeker weet dat dit portret de morele waarde van de mens Conscience op hetzelfde niveau zal plaatsen als de literaire verdienste van de schrijver.

De zwakheid van zijn gestel, wat de vroege jeugd van de jonge Hendrik zo pijnlijk maakte1, had een invloed op zijn adolescentie, waaraan en hij lange tijd tevergeefs probeerde te ontsnappen. De eerste keer dat ik hem zag was hij vijftien en ik twaalf, maar we waren min of meer even groot en sterk. Een paar dagen voor zijn dood, schepte de vader en prins van onze Vlaamse letteren er genoegen in om me met een bijna jeugdige vrolijkheid in detail te herinneren aan die eerste ontmoeting, die het beginpunt zou zijn van een lange vriendschap. Hij was vergezeld van zijn jongere broer2, wiens gespierde ontwikkeling en uiterlijke vitaliteit – een erfenis van vaderskant – contrasteerden met het nerveuze voorkomen en de gereserveerde, licht melancholische houding die de oudere broer had van zijn moeder.

De William Wood fabriek in Borgerhout

Kinderen zijn, zoals we weten, even snel met vriendschap als met antipathie: ze gehoorzamen aan de eerste beweging. Ik merkte al snel d²at Hendrik onder vrienden niet dezelfde was die hij leek in het bijzijn van vreemden. Hij was ook een onvermoeibare zwemmer, een energieke roeier en weinig mensen konden beter dan hij met een zeilboot op de Schelde overweg. Maar wat hem boven alle anderen onderscheidde was zijn intellectuele en morele kracht. Zijn opleiding, die hij grotendeels buiten school had genoten, was hoog ontwikkeld. Naast zijn moedertaal sprak hij Frans, hem geleerd door zijn vader, en Engels, dat hij had geleerd in de Britse industriële gemeenschap, gesticht in Borgerhout door wijlen William Wood.3 In deze taal was in die tijd Ossian4 zijn favoriete lectuur.

Het is algemeen bekend dat een van de beroepen van vader Conscience, het opkopen en slopen was van schepen die door de Lloyd waren afgekeurd. Op een dag, na de dood van zijn vrouw, sloot de oude zeebonk de kruidenierswinkel die hoofdzakelijk door haar gerund werd, kocht een goede hectare tuinbouwgrond buiten de Antwerpse stadswallen. Daarop bouwde hij meestal eigenhandig, en soms met de hulp van scheepsbouwers, een redelijk comfortabel onderkomen. Maar door de scheepsarchitectuur aan de buitenkant en vooral langs binnen, leek het in niets op een modern huis. In feite was het een samenraapsel uit wrakken waarin baksteen zeldzaam was en gekapte steen onvindbaar.5

In deze ark was Hendrik een paar jaar lang zo gelukkig als maar zijn kon . Zonder bepaalde omstandigheden waarover ik later nog iets zal zeggen, zou hij zich zo gelukkig gevoeld hebben als een bewoner van het aards paradijs. Had hij niet een grote tuin en een uitgestrekt studiegebied voor zichzelf? Wat had hij nog meer kunnen wensen?

Ik hoor je zeggen, mijn beste Haulleville, dat inderdaad, op een mooie zomerdag, een tuin omzoomd met weelderig groen gras, en frisse schaduw, de meest ideale plaats is voor literaire dromerijen en dat onze toekomstige romanschrijver daar menig roman moet hebben verslonden.

Wel, op dat moment in zijn leven las Conscience geen romans en later, wees daar maar zeker van, las hij minder dan hij schreef. Naast de Franse klassieken en een paar oude Engelse auteurs, bevatte Hendriks bibliotheek, die nogal karig gevuld was, alleen een aantal vrome boeken, waaronder een van Ribadeneira6, en oude reisverslagen, de meeste in het Vlaams, die hij van de zolder van zijn vader had gehaald en van de vernietiging had gered.7 Zijn favoriete planken bevatten wetenschappelijke verhandelingen, leerboeken over natuurkunde en scheikunde. De meesten gingen evenwel over plantkunde en natuurlijke historie. Hij had ze gekocht met zijn spaargeld, een voor een, en met veel moeite. Voor hem was de tuin een atelier; hij droomde er niet, hij werkte er. Als hij geen studieboek in zijn hand had, was het een spade of stond hij te wieden. Op zijn bloembedden groeiden alle families van Linnaeus.8 Een van de grootste genoegens van de leerling-wetenschapper was het onderwijzen van zijn jonge vrienden in het systeem van de illustere Zweedse botanicus, die toen nog niet onttroond was door M. de Candolle9.

Maar onze kluizenaar was niet alleen geïnteresseerd in tuinieren en plantkunde. Wat hem even veel, zo niet meer interesseerde, was het leven en de gewoonten van de insecten. Hij bestudeerde ze met passie. Hij kon soms urenlang roerloos staan kijken, zijn ogen gefixeerd op een kever, een rups, een vlinder of een spin, om de beweringen van natuurkenners te toetsen aan de natuur, en ze al dan niet te bevestigen.

Hij heeft zelfs ooit geprobeerd om te vliegen met zijn eigen vleugels. Zo schreef hij een monografie over honingbijen, en concentreerde zich vooral op het hommelgeslacht. Het verhaal achter deze monografie is merkwaardig. Ik vertel dat maar al te graag, want het onthult een van de intiemste aspecten van het intellectuele karakter van de tiener.

In die tijd, en misschien zelfs nu nog, organiseerden jonge mensen die een tuin hadden of, in mijn geval, slechts een kleine tuin, een speciaal soort sport met wilde honingbijen. Met het risico om behoorlijk wreed gestoken te worden, gingen ze deze bijen met hun raten vangen op het platteland, in bossen en weilanden. Het beste resultaat leverde de jacht aan de buitenste vestingwerken van Antwerpen. Eenmaal thuis werden de gevangen dieren opgesloten in een kleine of grote bijenkorf, afhankelijk van het aantal bijen in het gevleugelde huishouden. Deze woning was meestal een bloempot waarvan de bovenrand in de grond werd gestoken. Na twee of drie dagen opgesloten te zijn geweest, hadden de hommels hun raten weer in orde gebracht en konden ze, zonder dat men bang hoefde te zijn dat ze zouden deserteren, de vrijheid krijgen.

Toen begon de sport en werden er wedstrijden georganiseerd tussen jongeren, weinig verschillend van die van de duivenliefhebbers bij ons. Een van de krachtigste hommels uit de korf werd opgesloten tussen de twee kleppen van een mossel, vervoerd en vervolgens losgelaten, soms op meer dan een kilometer van de woning. Twee scheidsrechters hielden toezicht om de exacte minuut van de terugkomst van het insect te noteren.

Hendrik nam graag deel aan dit plattelandsvermaak. Maar wat voor alle anderen gewoon tijdverdrijf was, werd voor hem al snel een onderwerp van studie. Er was een goed half dozijn ondersoorten van de hommel bekend, verschillend in grootte, vorm, strepen en kleur. Sommige, zoals iedereen wist, leven in bosjes, anderen in hoog gras, weer andere geven de voorkeur aan het korte, dikke mos tegen de grond. Er zijn er ook, en dat zijn de grootste, met een glanzend zwart lichaam met gouden strepen en het achterste zo wit als sneeuw. Ze graven, net als echte holbewoners, een nest dat drie of vier voet onder het grondoppervlak ligt.

Al snel spookte de gedachte door het hoofd van Hendrik dat er, volgens de theorie van de schaal der wezens, nog veel meer ondersoorten moesten zijn. Maar hoe konden die ontdekt worden? Hoe ze te pakken te krijgen? De manier was snel gevonden. Onze vriend bezat een zwarte poedel met overvloedig kroeshaar. Hij kon worden getraind om op hommels te jagen en vervolgens kon deze nieuwe speurhond worden meegenomen op excursies door de bossen, de heidevelden en de polders, terreinen die tot dan toe onbekend waren bij de jonge sportliefhebbers. De proef was een geweldig succes en onze aspirant-natuurkenner had, tot grote verbazing van zijn kameraden, al snel een twintigtal ondersoorten verzameld in zijn bloempotten. Moet ik eraan toevoegen dat hij zich haastte om, zeer wetenschappelijk en zeer methodisch een monografie op te stellen die alleen zijn intiemste vrienden mochten lezen?10

Is, vanuit psychologisch oogpunt, dit kleine verhaal over honingbijen niet zeer interessant? Zien we hier niet Conscience ten voeten uit, niet precies zoals het publiek hem kende, maar wel zoals hij steeds gebleven is in intieme kring? Vertelt dit verhaal niet over zijn verlangen naar kennis en zijn vindingrijkheid in het ontdekken van de middelen om dat verlangen te bevredigen?

Ik zal later vertellen hoe het komt dat een man die geen romans las er zoveel geschreven heeft. En dat de studieuze natuurkenner slechts één wetenschappelijk boek publiceerde, en dan nog in een aangename en om zo te zeggen vertrouwde vorm. Het is waar dat Eenige bladzijden uit het boek der Natuur altijd zijn favoriet is gebleven en dat geen van de hoge onderscheidingen waarmee hij sindsdien is overladen hem zo heeft gevleid als de zo hartelijke brief waarmee Alexander von Humboldt11, de illustere auteur van Cosmos, hem met dit werk feliciteerde.12

Geliefd en bewonderd door iedereen die hem van dichtbij genoeg kende om de oprechtheid van zijn hart en de reikwijdte van zijn intelligentie te waarderen, leefde Hendrik gelukkig en vredig in zijn tuin op de Groenen Hoek. Toen kwam onverwacht een grote wolk de atmosfeer verduisteren, die tot dan toe zo kalm en helder was geweest. In een volgende brief, beste directeur, zal ik u vertellen welke veranderingen deze gebeurtenis teweegbracht in het leven van Conscience en welke invloed het had op zijn karakter.


  1. Conscience kon de eerste zes-zeven jaar van zijn leven niet zelfstandig gaan. ↩︎
  2. Jean-Balthazar Conscience (1815-1880). De zes andere kinderen van zijn moeder stierven allemaal kort na hun geboorte. ↩︎
  3. William Wood had een textiel en tullefabriek vlakbij de Stenebrug in Borgerhout. Conscience gaf er in 1829 Nederlands en Frans aan de kinderen van de Engelse werknemers. ↩︎
  4. Keltische held uit de prozagedichten Fingal (1762) en Temora (1763), later gebundeld als The poems of Ossian van James Macpherson, een bundel die veel invloed uitoefende op de literatuur van de Romantiek. ↩︎
  5. Het huisje stond ongeveer op de plaats waar nu de leeuwen zitten in de Antwerpse zoo. ↩︎
  6. Pedro de Ribadeneira (1526-1611), Jezuïet uit Toledo. Schreef de eerste biografie van Ignatius van Loyola en een bundel heiligenlevens. ↩︎
  7. Een ander beroep van zijn vader was het recycleren van oude boeken tot boterpapier om kruidenierswaren in te verpakken. ↩︎
  8. Carl Linnaeus (1707-1778). Zweeds arts en bioloog. Lag met zijn boek Species Plantarum aan de basis van de indeling van het plantenrijk. ↩︎
  9. Augustin Pyramus de Candolle(1778 – 1841) was een Zwitserse plantkundige die het systeem van de plantkundige identificatie van Linnaeus uitbreidde en verbeterde. Hij was hoogleraar natuurlijk historie aan de universiteit van zijn geboortestad Genève. ↩︎
  10. De monografie is niet bewaard. Op te merken valt ook dat de indeling van het dierenrijk, zeker waar het de insecten betreft, rond 1830 en eigenlijk de hele 19de eeuw, anders was dan vandaag. ↩︎
  11. Alexander von Humboldt (1769-1859) was een Pruisisch wetenschapper en ontdekkingsreiziger. Met zijn vijfdelige Kosmos (1845-1858) probeerde hij de wetenschap te populariseren. Blätter aus dem Buche der Natur verscheen in Duitsland in 1851. ↩︎
  12. De tekst van de brief van Alexander von Humboldt schreef aan Conscience volgende brief:
    Monsieur,
    Un grand artiste, qui s’honore de votre amitié et que l’Allemagne envie à votre noble patrie, veut bien se charger de ces lignes. Elles sont l’expression d’un sentiment d’admiration dû au caractère d’originalité native, de simplicité touchante, d’aménité vertueuse, qui sont la source des impressions que vous savez produire, et dont le reflet ne se perd même pas dans des traductions plus ou moins heureuses. En portant ce jugement de vos ouvrages, surtout de ce boek des natures qui répond si bien à son titre, je me fais l’interprête de cette Allemagne trop longtemps dédaigneuse envers les idiomes, d’une même parenté, mais modifiés par des différences d’organisation intellectuelle et physique difficiles à saisir. J’ai eu le plaisir de lire moi-même au Roi et à la Reine, au haut de la colline historique de Sans-Souci quelques-unes des nobles productions, de votre sensibilité, interprêtées par un Prince de l’Eglise, digne de vous comprendre. On est sûr de plaire dans une soirée dont vous faites les frais, Monsieur. J’ai appris avec une vive satisfaction que S.M. le Roi Léopold, appréciateur éclairé du vrai mérite, vous ait donné une marque de sa haute confiance en vous rapprochant de ce qu’il a de plus cher.
    Agréez, je vous prie, Monsieur, l’hommage des sentiments affectueux du voyageur préadamite de l’Orenoque et des steppes d’Asie.
    (signé) AL. HUMBOLDT
    Het boek waaruit hij voorgelezen heeft aan koning Willem Frederik IV van Pruisen en koningin Elisabeth van Beieren is Flämisches Stillleben, in drei kleinen Erzählungen, in een vertaling van Melchior von Diepenbrock. ↩︎