Conscience ontmoet Emiel Moyson

Conscience als arrondissementscommissaris in 1859

Het lijkt vreemd maar Conscience, die niet geloofde in de theorieën van Karl Marx, stond wel op vriendschappelijke voet met de jong gestorven Emiel Moyson (1838-1868), wiens naam verbonden is met de socialistische mutualiteit. Moyson was een voorvechter van de arbeidersbeweging, maar zag daarin een belangrijke rol voor de volkstaal weggelegd, een idee dat veel socialisten verwierpen. Hij onderschreef de eis voor de het gebruik van de volkstaal in de rechtbank, verzette zich tegen het taalparticularisme van Gezelle, en ijverde voor verplicht onderwijs in het Nederlands. Hij was ook aanwezig op de banket voor de Vlaamse Grievencommissie dat Vlamingen Vooruit op 25 april 1859 georganiseerd had in het Théâtre du Cirque, de
latere Alhambra-schouwburg, in Brussel. Conscience was een van de negen leden van deze commissie geweest en was ook op de viering, maar hij hield er geen toespraak.

Van 8 tot 10 september 1862 nam Moyson in Brugge deel aan het Zevende Nederlands Taal- en Letterkundig Congres. Conscience en zijn vriend Karel Versnaeyen waren voorzitter resp. secretaris van de regelingscommissie. Het congres zelf had een heilzame invloed op de Vlaamse beweging in Brugge. De Franstalige liberaal Paul Devaux had in de Brugse gemeenteraad gewaarschuwd dat het congres de rust in het land niet mocht verstoren en dat er geen ideeën mochten worden verspreid als een terugkeer naar de situatie van 1815. Conscience en Devaux waren als water en vuur. Nog geen half jaar na het Congres stichtte Emiel Moyson met Karel Versnaeyen in Brugge de Vlaamsche Broederbond, die opkwam voor de taalrechten en de materiële belangen van de Vlamingen, boven alle partijpolitiek. Mede door hun acties verloor Paul Devaux bij de verkiezingen van juni 1863 zijn zetel in de Kamer, waar hij sinds 1830 onafgebroken zitting had gehad.

Of Conscience en Moyson mekaar gesproken hebben op het banket voor de Grievencommissie is niet bekend, maar ze spraken mekaar kort daarop, op 26 september 1859, de dag dat in Brussel de Congrescolom werd ingehuldigd. 44 jaar later vertelde de Brussels flamingant Hendrik Sermon (1833-1904) over deze ontmoeting in het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort (jg. 1903, p. 300-303, onder het pseudoniem D. Staroger). We geven dit vrij grappige verslag hier integraal weer in aangepaste spelling. Andere aanwezigen bij de ontmoeting waren:
* Eugeen Stroobant (1819-1899), voorzitter van de toneelmaatschappij De Wijngaerd, volksvertegenwoordiger en net als Conscience lid van de Grievencommissie
* Jacob F.J. Heremans (1825-1884), leraar aan het Gentse Atheneum en lector (en niet veel later hoogleraar) in de geschiedenis van Nederlandse Letterkunde aan de Gentse universiteit
* Charles Potvin (1818-1902), een progressistische, Vlaamsgezinde Waal
* Alfons Willems (1839-1912), hoogleraar aan de ULB en liberale flamingant.
De meeste van deze figuren waren leden van Vlamingen Vooruit, een Brusselse vereniging van progressieve liberalen en sociaaldemocraten, die streefde naar gelijkberechtiging van de beide landstalen.

Het lied van de Colonne du Congrès

Het was op de 26n September 1859. De Colonne du Congrès werd te Brussel ingehuldigd. Ik was langs de Rue Royale gegaan, om ten minste iets van de plechtigheid te zien; maar het was te laat: er stond te veel volk. Ik dacht er dan langs de Rue de Ligne te geraken; maar daar was even weinig kans. Ik zakte ten slotte af langs Sinter Goedelen en de Stormstraat, naar de Passage, welke ik doortrok, kwam op de Grasmarkt en aan den Magdalenensteenweg, die ik optrok. Daar liep ik eensklaps op Stroobant, Heremans en Conscience.
– ‘Waar gaat gij heen?’ vroeg ik.
– ‘Waar er ergens te zitten is,’ zei Conscience; ‘want als men de hele morgen gekolomd heeft, dan is men moede, en….’ voegde de arrondissementscommissaris van Kortrijk er bij ‘….ik zou ook gaarne wat eten!’
– ‘Als ge wilt medegaan,’ sprak Stroobant, ‘zal ik u wel brengen, waar ge dat krijgen kunt.’
– ‘Ja, maar,’ riepen Conscience en Heremans te gelijk, ‘in het eerste beste restaurant.’
En wij daalden de Magdalenensteenweg af tot op de Grote Markt en daar, in de geburen, vonden wij wat wij wensten.
Toen wij wat gerust en wat genuttigd hadden, stelde ik voor een tas koffie te gaan drinken, in de Mille Colonnes.
– ‘Nergens anders!’ zei Conscience.
– ‘Welnu’ zei ik, ‘daar is ’t het best,’ en op weg naar de Muntplaats.
Stroobant, die toen notaris was in een dorp bij Brussel, verliet ons hier: hij wilde eens over huis gaan en zou ons des avonds wedervinden. Verder liep alles zonder toe- of ongeval af en wij wandelden opnieuw door de Passage, toen opeens een jongeling op Heremans en Conscience toeschoot en hen staan hield. Ik kende hem niet; of Conscience hem kende weet ik niet; maar Heremans kende hem zoveel te beter. Hij hield een stuk papier in de hand, dat van de ene kant overdrukt en van den anderen kant wit was. Daar hij zich tussen mij en de anderen hield, kon ik vooreerst niet zien wat op het papier stond; maar toen Heremans en Conscience lazen en lachten, zag ik eindelijk dat het verzen waren.
Ondertussen had ik de onbekende bekeken. Hij hield een dikke stok in de hand, had op het hoofd een platte hoed, die nieuw geweest was; het gelaat was bleek, het haar lang, zwart en min of meer gekruld; twee zwarte ogen fonkelden in dat eigenaardig hoofd; wanneer hij niet sprak hield hij de mond wat open en liet twee rijen welgevormde, witte tanden zien. Verder droeg hij een grijze overjas; in een woord, hij zag er zo een woelziek student uit, gelijk men er in alle universiteitssteden ontmoet.
Op eenmaal draait Heremans zich om en zegt: ‘dat moet ge veranderen; dat is…. en uw naam moet ook weg!’
– ‘Waarom?’ – Daarom! – doe wat ik u zeg,’ en een potlood uit de zak halend, schrabde hij de naam en enige uitdrukkingen door.
De naam was Emiel Moyson.
En nu sprak de jongeling: ‘Wacht hier een ogenblik, binnen vijf minuten ben ik terug; mijn drukker woont hier dicht bij, in de Beenhouwerstraat,’ en weg was hij.
– ‘Komt, laat ons gaan,’ zei ik.
– ‘Neen,’ zei Conscience, ‘laat ons wachten. Is dat een leerling van u, Heremans?’
– ‘Ja.’
– ‘Wat doet hij hier?’
– ‘Dat weet ik niet; zijn vader heeft hem moeten de deur uitwijzen.’
En daar stond Moyson opnieuw. – ‘Komt’ zei hij, ‘komt mêe; ik moet naar mijn hotel gaan eten. Het is niet ver van hier, juist achter de Noordstatie.’
– ‘Ja, maar dat is ver van hier!’
– ‘Neen, het is slechts vijf minuten’ en hij trok ons mede.

Eugeen Stroobants
Jacob Heremans
Alfons Willems

Wij landden aan in het Hotel de Bordeaux, rue des Croisades. Hier werd hem het middagmaal van den habitué opgezet en hij at met zoveel eetlust, dat Conscience en Heremans ook nog eens begonnen te eten.
Eindelijk verlieten wij het Hotel en kwamen aan de Porte de Cologne, die toen nog bestond, juist voor de Noordstatie en hier daagden van een andere zijde op Dom Jacobus (Ch. Potvin) en Alphonse Willems. Wij gingen nu de Nieuwstraat door.
Nu vroeg Moyson ‘waar gaat gij; want ik loop naar mijn drukker; nu zullen er afgedrukte exemplaren zijn?’
– ‘Naar de Mille Colonnes!’
– ‘Daar zijn wij reeds geweest.’ zei Conscience.
– ‘Neen,’ antwoordde ik; ‘wij hebben er willen heengaan; maar wij zijn er niet geraakt.’
Nauwelijks waren wij neergezeten of wij kregen elk een lied; en hij legde er een op elke tafel van het koffiehuis. Het luidde:

Cantate te executeeren door de délégués der Vlaamsche gemeenten, ter occasie van d’inauguratie der Colonne du Congrès, 26 September 1859

Colonn’! wat zalige souvenirs
doet uw aspect te binnen schieten…
’t is spijtig dat zooveel martyrs
in Belgies wieg het leven lieten.

Koor
Dupa duporum
et in saecula saeculorum

O ja, martyrs, dat is het woord,
zij vochten voor d’indépendance..-
Jan hield zijn lijf en Peer verloor ‘t
in alle dingen is er chance.

Wij staan hier nu, wij staan hier nu,
wij zijn de Vlaamsche deputatie…
Colonn’, bonjour, Colonne, salut,
gij provoqueert onze admiratie.

Adieu Colonn’, uw steen en brons
zijn fransch tot in hun ornementen;
maar toch zit er iets in van ons…
ze zijn betaald met onze centen!

Koor
Dupa duporum.

Algemeene verbaasdheid.
Qu’est ce que c’est que ça?
Ja, Colonne du Congrès! – Cantate, c’est chanson. C’est infame! on se moque de la Colonne du Congres! zei een heer, die later schepen van Brussel en senator werd.
Dat is goed! o dat is goed! zei een geneesheer van St. Jans Molenbeek. Dat is nu eens goed en hij lachte dat hij schokte.
Ce n’est quand même pas clérical, zei een Duitse jood, opsteller van de Étoile Belge, car on se moque d’un chant d’église!
Nu stond Moyson recht om zijn lied te zingen; maar de arrondissementscommissaris van Kortrijk, met zijnen resem kruiskes aan zijn knoopsgat, hield hem tegen.
Nu werd het eindelijk tijd voor Conscience om naar Kortrijk en voor Heremans om naar Gent te vertrekken; wij vergezelden ze nogmaals tot aan de statie – en nu bleef ik alleen met mijn nieuwe vriend. Wij vonden Stroobant terug, die naar den Wijngaerd ging en wij gingen nu hier dan daar tot wij eindelijk reeds laat in de avond in de Snep aankwamen; waar Moyson een dispuut aanving over liberalisme, internationalisme enz met een kennis van hem, dispuut dat vrij hevig werd, waarop ik hem verliet.

D. Staroger.

Naar het schijnt, kende Hendrik Sermon wel meer van die verhalen over Conscience. Helaas heeft hij die nooit neergeschreven.

Het gedrukte lied van Emile Moyson